Algemeen

De brief aan Titus behoort tot de brieven die Paulus aan slechts één persoon schreef. De naam ‘Titus’ betekent volgens sommigen: eerwaardig, geëerd; volgens anderen: wilde duif. Paulus noemt Titus, zijn “waar kind krachtens (ons) gemeenschappelijk geloof” (hfdst. 1:3). Wat voor Timotheüs geldt (zie het gedeelte over de eerste Timotheüsbrief), geldt ook voor Titus: hij kan gezien worden als een beeld van de gemeente, het lichaam van Christus. De gemeente is immers een (geestelijk) kind van Paulus en neemt bovendien een ‘eerwaardige’ plaats in; namelijk in Christus boven al wat is en tot lof van Zijn heerlijkheid. Ook de andere betekenis van Titus’ naam – wilde duif – komt hierin tot uitdrukking; in lijn met dat heidenen in Romeinen 11 als ‘wilde olijf’ gezien wordt.

Schrijver, ontstaan en bestemming

Net als de eerste Timotheüsbrief schreef Paulus deze brief tussen zijn twee gevangenschappen in Rome, waarschijnlijk in het jaar 67 na Christus. Waar Paulus de brief aan Titus heeft geschreven is niet duidelijk. Wat we wel weten, is dat hij van plan was naar Nikopolis te gaan (hfdst. 3:12). Titus bevond zich op Kreta (hfdst. 1:5).
Hoewel de brief aan één persoon geschreven is, zien we dat hij afsluit met de voor Paulus kenmerkende genadebede. Deze genadebede is gericht aan “u allen”, in het meervoud. Over de schouders van Titus heen schrijft de apostel dus aan meerderen. Ook wij mogen ons aangesproken weten door wat hij in deze brief naar voren brengt.

Structuur gehele brief

A. 1:1-4 Briefstijl en groet.
B. 1:5-9 Orde binnen de gemeenten.
C. 1:10-16 Berisping van de (twistzieke) Kretenzen.
D. 2:1-10 De wandel en werken van gelovigen. Titus als voorbeeld.
E. a. 2:11 Reden: de genade van God is aan allen verschenen.
b. 2:12-14 Wat we zouden moeten zijn, als gevolg van het onderwijs der genade.
c. 2:15 Oproep aan Titus om te spreken, te vermanen en te weerleggen.
E. c. 3:1 en 2 Oproep aan Titus om zich te herinneren.
b. 3:3 Reden: wat we waren zonder de genade.
a. Reden: de goedertierenheid van God is verschenen.
D. 3:8 De wandel en werken van gelovigen. Titus die anderen daartoe moet aansporen.
C. 3:9 Veroordeling van de (twistzieke) Kretenzen.
B. 3:10 en 11 Discipline binnen de gemeenten.
A. 3:12-15 Briefstijl, groet en genadebede.

Structuur Titus 2

A. 1 Oproep om uit te komen voor wat met de gezonde leer strookt.
B.1a. 2-5a Oproep aan oude mannen, oude vrouwen en (indirect) jonge vrouwen.
B.1b. 5b Reden: opdat het Woord Gods niet gelasterd worde.
B.2a.. 6-8a Oproep aan jonge mannen en het voorbeeld van Titus.
B.2b. 8b Reden: opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen.
B.3a. 9 en 10a Oproep aan slaven.
B.3b. 10b Reden: opdat de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad gestrekt wordt.
C.1. 11 Reden van vers 2-10: De genade Gods is verschenen; verleden.
C.2. 12 Uitwerking van de genade Gods; heden.
C.3. 14 Hoop van de genade Gods; toekomst.
C.1.  14a Wat Christus deed voor ons; verleden.
C.2. 14b Uitwerking van Christus’ werk; heden.
A. 15 Oproep om te spreken, te vermanen en te weerleggen in overeenstemming met de gezonde leer

Doel en inhoud

Het doel van deze brief is Titus aan te sporen om te ‘staan’ voor de boodschap: zie hoofdstuk 1:13; 2:1 en 15; 3:1 en 8. Deze aanmoedigingen heeft Titus nodig in zijn taak op Kreta om structuur onder de gelovigen aan te brengen (hfdst. 1:5 e.v.).
Al deze aansporingen staan tegen de achtergrond van de “gezonde leer”. En het is vooral deze gezonde leer die de inhoud vormt van deze brief. Daar draait alles om. Dat is ook zichtbaar in de opbouw; zie daarvoor de ‘Structuur gehele brief’. Alles daarin werkt toe naar punt E. waar de dingen beschreven worden die direct met de gezonde leer te maken hebben.
Kijken we vervolgens naar de ‘Structuur Titus 2’, dan zien we dat de kern van de gezonde leer de verschijning van de genade Gods is. Aan deze genade is een geweldige hoop verbonden, die op zich weer de kern van de gezonde leer vormt: “… verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus” (vs. 13).

Kernteksten

Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus …” (hfdst. 2:11-13).

Theologische thema’s

Eén van de basisproblemen waarmee de christengemeenschap worstelt is het gezag. Zonder een goede organisatie kan het eenvoudig niet. Daarom moet Titus de gemeente uitleggen hoe oudsten moeten worden gekozen en welke functie zij dienen te vervullen. Niet alleen oudsten hebben advies nodig. Al degenen die door hun gedrag een negatieve invloed op de gemeente uitoefenen, moeten worden gecorrigeerd, van ouderen tot en met jongeren. Christen zijn betekent door Christus Jezus veranderd zijn. Die veranderingen blijken uit de daden en de houding van de christen. De apostel Paulus benadrukt dat christenen goede burgers horen te zijn. De christen dient niet te buigen voor kwade en zondige leiders, maar is wel bereid zich aan de wetten van het land te houden, waarin hij of zij woont. Wanneer de christen dat niet doet, veroorzaakt hij of zij schade aan het evangelie.
De apostel Paulus besluit met een hele reeks ethische vermaningen in het licht van de terugkeer van Christus Jezus. Eerst Hij is gekomen om de wereld te verlossen. Hij zal komen op de Zijnen te zegenen en de wereld te veroordelen. Daarom houdt de christen zich zuiver en is vol ijver om goede werken te doen (2:11-14). De christen wordt gered door de genade van GOD, om in staat te zijn goede werken te doen. De christen wordt niet gered, vanwege zijn goede werken. Deze volgorde is van groot belang: Omdat hij is gered, leeft de christen een goed leven met GOD en niet om gered te worden, leeft de christen een goed leven met GOD.