Algemeen
Samen met de brieven van Johannes, Petrus en Judas behoort de brief van Jakobus tot de zogenaamde ‘algemene zendbrieven’. Al deze brieven zijn overwegend Joods van karakter, wat geheel aansluit bij het apostelschap van Johannes, Petrus en Jakobus. Tevens zijn het brieven die uitdrukkelijk tegen de achtergrond van de directe verwachting van de openbaring van Christus zijn geschreven. Wat in het bijzonder bij de Jakobusbrief opvalt, is het ‘recht-toe-recht-aan’ taalgebruik. Jakobus doet een heel direct beroep op de levenswandel en -houding van zijn volksgenoten.
Schrijver, ontstaan en bestemming
De Jakobusbrief is al in een vroeg stadium geschreven. Waarschijnlijk moeten we denken aan ongeveer het jaar 45. De schrijver is niet de Jakobus, die samen met zijn broer Johannes uit de discipelen tot apostel verkozen werd (Luc. 6:14); deze Jakobus werd namelijk door Herodes ter dood gebracht (Hand. 12:2). De schrijver van deze brief is Jakobus, de broeder des Heren (Matt. 13:55 en Gal. 1:19). Hij was dus een halfbroer van de Here Jezus en dezelfde die genoemd wordt in Handelingen 15:13. Hij gold als één van de steunpilaren van de gemeente te Jeruzalem (Gal. 2:9). Het is mooi om te zien dat Jakobus wíst Wie zijn Halfbroer in werkelijkheid was: hij noemt zichzelf een “dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus” (Jak. 1:1) en noemt Hem “onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus” (hfdst. 2:1).
In overeenstemming met de door Paulus in Galaten 2:7-9 naar voren gebrachte ’taakverdeling’ blijkt dat Jakobus een bediening heeft ten opzichte van zijn eigen volksgenoten. Tot hen richt Jakobus zich dan ook: “Jakobus (…) groet de twaalf stammen in de verstrooiing” (hfdst. 1:1). Als we in Jakobus 2:2 lezen over een “vergadering”, dan staat daar in de oorspronkelijke taal het woord ‘synagoge’. Letterlijk zegt dit vers dus: “Want stel, er kwam in uw synagoge een man binnen …”. Al met al bevinden we ons met deze brief dus op Joodse bodem! Hier wordt niet zomaar aan gelovigen uit de heidenen geschreven, maar tot de twaalf stammen van Israël in de diaspora, waarbij we ons zelfs moeten afvragen of alle lezers wel geloofden in de Here Jezus Christus (vgl. hfdst. 5:5 en 6).
Structuur gehele brief
A.1 1:1-4 Volharding.
A.2 1:5-8 Gebed.
B.1 1:9 en 10a De geringe verhoogd; de rijke vernederd.
B.2 1:10b, 11a Het leven als het gras.
B.3 1:11b Het einde van de rijke.
C. 1:12-16 Begeerte.
D. 1:17 Goede gaven komen van boven.
E. 1:18-27 Gods Woord en de uitwerking daarvan.
F. 2:1-7 Het geloof; zonder partijdigheid.
G. 2:8 De koninklijke wet.
H. 2:9 en 10 De wet van Mozes; wordt door één overtreding gebroken.
H. 2:11 De wet van Mozes; wordt door één overtreding gebroken.
G. 2:12 en 13 De wet der vrijheid.
F. 2:14-26 Geloof; zonder werken.
E. 3:1-14 Het woord van de mens en de uitwerking daarvan.
D. 3:15-18 De wijsheid die van boven komt.
C. 4:1-5 Begeerten.
B.1 4:6-10 De hoogmoedige weerstaan; de nederige verhoogd.
B.2 4:11-17 Het leven als een damp.
B.3 5:1-6 Het einde van de rijke.
A.1 5:7-12 Volharding.
A.2 5:13-20 Gebed.
Doel en inhoud
De spoedige verwachting van de wederkomst van de Here Jezus Christus voert in deze brief de boventoon. Met het oog op die komst, laat Jakobus zijn volksgenoten weten dat het van het allergrootste belang is, te weten aan wiens zijde je staat. Hierin is hoofdstuk 4:4 kenmerkend: “Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God”. ‘Overspel’ betekent hier afval van de positie die Israël in Gods oog heeft. Daarbij gaat het om een huwelijksrelatie tussen God en het volk. Waar Israël andere goden achternaloopt, wordt er dus feitelijk overspel gepleegd! Iets wat in de eindtijd een afschuwelijke realiteit zal zijn; denk aan de aanbidding van de zoon des verderfs die zich in de tempel zal zetten (2 Tess. 2:4 en Openb. 13:4).
Een verwijzing naar de tijd direct voorafgaand aan de openbaring vinden we in Jakobus’ aanhaling van de geschiedenis van Elia met betrekking tot de drie-en-een-half jaar droogte in Israël (hfdst. 5:17). Immers de tweede helft van de laatste jaarweek duurt ook zo lang.
Kerntekst
“… weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden …” (hfdst. 5:20).
Theologische thema’s
Jakobus vergelijkt waar geloof en vals geloof en noemt de eerste zuivere godsdienst. (1:27). Zuivere Godsdienst komt uit het hart van de christen en brengt goede daden voort. Het ware geloof uit zich in een gelovig en actief leven. Door alleen naar het Woord te luisteren en niets te doen, bedriegt de christen zichzelf (1:22). Het geloof dient gepaard te gaan met concrete bewijzen van de nieuwe levenshouding van de christen. Aan dit probleem besteedt Jacobus veel aandacht. Het is gemakkelijk te zeggen te geloven, maar de waarde wordt bepaald door wat is gedaan (2). Wat doet de christen als er iemand hem/haar om hulp vraagt? Wanneer de christen deze persoon het beste wenst en vervolgens niets doet, is dat een teken van ongeloof. Uit waar geloof biedt de christen daadwerkelijk hulp. Sommige christenen ervaren deze druk op de praktijk verwarrend. Zij menen dat het niet klopt met wat de apostel Paulus verkondigd. omdat het net lijkt dat goede werken onze redding kunnen realiseren. Het is van belang te weten, dat de apostel ook goede daden benadrukt (Galaten 5:6). De christen draagt elkaars lasten (Galaten 6:2) en God zorgt ervoor dat de christen, die het geloof is gered, goede werken gaat doen (Efeziërs 2:10). Jakobus is aan de andere overtuigd dat iedere goede gave en elk volmaakt geschenk komt van GOD komt en wordt niet verdient door goede daden. Er is geen sprake van een tegenstelling.
Het echte geloof weet te zwijgen. De zonden van de tong worden uitvoerig beschreven (3). Te veel christenen willen leraar zijn, gedreven door ambitie en jaloezie, maar niet de geloof. Deze zaaien tweedracht, ontketenen en storm van kwaad en zorgen voor onnoemelijk veel leed. Ware wijsheid is goed, vreedzaam en zachtmoedig (3:13-18). Het ware geloof is geduldig, onpartijdig en vrijgevig, maar niet egoïstisch (4:1-5-11). De christen leert liefhebben, zowel in woorden als daden en kijkt niet alleen naar zichzelf.
Tenslotte wordt het ware geloof gekenmerkt door gebed bij alle gebeurtenissen in het leven. God biedt hulp en hoort alle gebeden. Zijn antwoord op het gebed is altijd het juiste, omdat Hij alleen weet wat het beste voor de christen is, ongeacht het antwoord.