Algemeen

Evenals dat met de Jakobusbrief (zie voorgaand hoofdstukje) het geval is, behoren de beide Petrusbrieven samen met die van Johannes en Judas tot de ‘algemene zendbrieven’. Deze door mensen bedachte uitdrukking is overigens wat misleidend: alsof met deze brieven aan christenen in het algemeen geschreven wordt, terwijl al deze brieven juist overwegend Joods/Israëlisch van karakter zijn.

Schrijver, ontstaan en bestemming

De apostel Petrus behoorde tot de twaalven en nam onder hen een zeer belangrijke positie in. Ook is hij de apostel waar het om draait in de eerste helft van het boek Handelingen. Evenals Jakobus gold ook Petrus als één van de steunpilaren van de gemeente te Jeruzalem (Gal. 2:9). Hem waren de sleutels van het koninkrijk der hemelen gegeven (Matt. 16:19); sleutels die hij in Handelingen gebruikt eerst ten behoeve van het Joodse volk, later ten behoeve van de heidenen.
Als we in 1 Petrus 1:1 lezen dat Petrus zich richt tot de diaspora (= verstrooiing), moeten we onmiddellijk beseffen dat hiermee niet de heidenen (of de gemeente) worden bedoeld. In die zin is er in het licht van de Bijbel slechts één volk dat verstrooid is en dat is het volk van Israël; vergelijk hier ook Jakobus 1: “… de twaalf stammen in de verstrooiing” (vs. 1). Petrus richt zich daarmee tot gelovigen uit Israël die op dat moment in verschillende gebieden leefden; gebieden die in het tegenwoordige Turkije liggen.
Blijkens 2 Petrus 3:15 heeft ook Paulus aan hen geschreven (bijv. door middel van de Galatenbrief). Daarbij schreef hij vanuit zijn eigen apostelschap waarbij (ook) voor Petrus één en ander moeilijk te verstaan was (2 Pet. 3:16).
Verder zien we dat Petrus het ook heeft over de “vaderen” (1 Pet. 1:18 en 2 Pet. 3:4), wat ons ook bepaalt bij het volk Israël (vgl. Rom. 9:5 en Hebr. 1:1).
Waarschijnlijk schreef Petrus zijn beide brieven rond het jaar 60 na Christus; dat is dus nog net vóór de afsluiting van de Handelingentijd. Hij schreef zijn brief volgens hoofdstuk 5:13 vanuit Babylon (de Griekse benaming van het Hebreeuwse Babel), de stad die gedurende deze huidige boze eeuw de grote tegenhanger is van Jeruzalem, de stad van de grote Koning.

Structuur gehele brief

A.1:1 en 2 Briefstijl.
B. 1:3-12 Inleiding, dankzegging; voorbeschouwing van het onderwerp van de brief.
C. 1:13-2:10 Algemene aansporingen met het oog op het einde.
D. 2:11-4:6 Bijzondere aansporingen met betrekking tot lijden en heerlijkheid.
C. 4:7-19 Algemene aansporingen met het oog op het einde.
D. 5:1-9 Bijzondere aansporingen met betrekking tot lijden en heerlijkheid.
B. 5:10 en 11 Afsluiting, gebed; afronding en samenvatting van het onderwerp van de brief.
A. 5:12-14 Briefstijl.

Doel en inhoud

Om deze brief (en ook de tweede Petrusbrief) goed te kunnen ‘plaatsen’, is het belangrijk dat we begrijpen dat Petrus een specifiek apostelschap van de Heer had ontvangen; namelijk: voor de besnedenen (Gal. 2:9). De boodschap die hij bracht, staat geheel in het kader van dat apostelschap. Daarom ligt ook deze brief in het verlengde van de boodschap die hij bijvoorbeeld predikte in Jeruzalem. De kern daarvan vinden we in Handelingen 3:19-21, waar staat: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, Die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van Zijn heilige profeten, van oudsher”.
Als we de eerste Petrusbrief doorlezen, hoeven we weinig moeite te doen om te ontdekken dat hetgeen Petrus schrijft, tegen de achtergrond van deze komst van Christus staat (zie hfdst. 1:5, 7; 4:13, 17 en 5:8). Het koninkrijk van de Heer was blijkbaar nog steeds aanstaande. Door te verwijzen naar de “dagen van Noach” (hfdst. 3:20), laat Petrus zien dat men opnieuw op het punt stond van de ene ‘eeuw’ over te gaan naar de ‘volgende’. Ditmaal zou met Christus’ openbaring de toekomende eeuw aanbreken; de eeuw van Christus’ koningschap.
Wat ook opvalt, is dat Petrus zijn lezers erbij bepaalt toch vooral hun positie in te nemen die zij hebben in Gods plan. Israël was onder het oude verbond gesteld tot een koninkrijk van priesters (Exod. 19:6) en nu (gedurende de Handelingentijd) roept Petrus de gelovigen op hun plaats als zodanig – maar nu onder het nieuwe verbond – in te nemen (hfdst. 2:4 en 5)

Kerntekst

“Doch de God van alle genade, Die u in Christus geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten” (hfdst. 5:10).

Theologische thema’s

De apostel Petrus bepaalt zijn lezers allereerst bij de grote betekenis van de verlossing door Christus Jezus. De christen heeft een erfenis in de hemel, die eeuwigdurend en onveranderd is, en door GOD zelf wordt bewaard. Het aardse leven ervoor opgeven, is maar een klein offer vergeleken met de heerlijkheid die de christen staat te wachten. Vervolgens benadrukt de apostel Petrus de noodzakelijk geestelijke groet van de christen. Een pas bekeerd christen heeft, als kind in het geloof, aangepast geestelijk voedsel nodig. Hoe meer de christen groeit, hoe meer vast geestelijk vast voedsel hij/zij nodig heeft. Dat voedsel bestaat uit:
* gebed,
* meditatie,
* Bijbel lezen,
* onderlinge verbondenheid.

De apostel schenkt veel aandacht voor het leven als christen. Het leven op deze aarde is kort, net zoals dat van gras dat verdort. Daarom staat de christen stevig tegen het kwaad en past zich niet aan de slechte gewoonten van deze tijd. Het is makkelijker te zijn als iedereen, maar die verleiding weerstaat de christen. Net als Christus Jezus, is de christen bereid het leed van vervolgingen te ondergaan. Hij is het voorbeeld (2:21-25). Wanneer de christen door het geloof de verleidingen van Satan weerstaat, weet hij dat het kwaad hem niet deert (5:8-9). De christen vertrouwt al zijn zorgen en nood aan GOD toe, omdat Hij voor hem zorgt. De apostel Petrus geeft de christen specifieke aanwijzingen voor de houding als burger. Tenslotte geeft de apostel de oudsten van de christengemeente de waarschuwing dat zij zich bewust zijn van de overkoepelde autoriteit van God. Niemand van de christenen zal over de ander heersen, want alle christenen staan onder God.