Algemeen
Samen met de brieven van Jakobus, Petrus en Judas behoren de drie Johannesbrieven tot de ‘algemene zendbrieven’. In voorgaande paragrafen is al aangegeven dat deze benaming door mensen bedacht is en feitelijk ook niet recht doet aan deze brieven. Uit de inhoud blijkt namelijk dat deze brieven niet zomaar aan christenen in het algemeen geschreven zijn, maar juist aan lezers met een Joodse / Israëlitische achtergrond.
Schrijver, ontstaan en bestemming
Evenals in het Johannesevangelie vinden we ook in deze en de andere Johannesbrieven de naam van de schrijver niet terug. Het enige bijbelboek dat Johannes’ naam vermeldt is het boek Openbaring (hfdst. 1:1). Johannes was overigens één van de “steunpilaren” van de gemeente te Jeruzalem (Gal. 2:9).
Doorgaans wordt (vanuit de traditie) aangenomen dat de Johannesbrieven aan het einde van de eerste eeuw na Christus geschreven zijn en wel vanuit Efeze. Toch is daar in het geheel geen bewijs voor. Inhoudelijk gezien, ligt het meer voor de hand dat de brieven geschreven zijn gedurende de Handelingentijd. Johannes schrijft namelijk duidelijk vanuit de achtergrond van de aanstaande wederkomst van de Heer; allerlei kenmerken van die aanlooptijd komen in de brief naar voren. Zo schrijft hij over de (geest van de) antichrist (hfdst. 2:18 en 22 en 4:3) en zegt hij dat het “de laatste ure” is (hfdst. 2:18). In hoofdstuk 2:28 en 3:2 gaat het bovendien over de verschijning van Christus en klinkt ook de verwachting daarvan door. Bovendien wordt in hoofdstuk 2:28 gesproken over de (toe)komst van de Heer; letterlijk staat er: in Zijn aanwezigheid (parousia). Deze uitdrukking vinden we letterlijk ook terug in 1 Korintiers 15:23 en 2 Korintiërs 7:7.
Omdat het ‘normale’ briefhoofd mist, vinden we behalve de naam van de schrijver, ook de geadresseerden niet terug. Vanuit Johannes’ apostelschap mogen we in ieder geval aannemen dat we te maken hebben met Joodse / Israëlitische lezers. Hij schrijft ze over het algemeen aan als (zijn) kinderkens (bijv. 2:2, 12, 18, 28 en 3:18) en geliefden (bijv. 2:7 en 4:1 en 7).
Structuur gehele brief
A.1:1-2:17 Christus.
B. 2:18-29 Antichrist.
C. 3:1-24 Liefde.
B. 4:1-6 Antichrist.
C. 4:7-21 Liefde.
A. 4:7-21 Christus.
Doel en inhoud
We schreven onder ‘Schrijver, ontstaan en bestemming’ al iets over de achtergrond van deze brief. Die achtergrond is grotendeels bepalend voor het doel en de inhoud van de brief. In de aanlooptijd naar de aanwezigheid (parousia) van de Here Jezus Christus, wijst Johannes duidelijk op de noodzaak van het openlijk dragen van het getuigenis in die tijd. Daarbij kunnen de gelovigen niet zomaar ‘de kantjes er vanaf lopen’, wat het geloof betreft. Dat moet in onze tijd natuurlijk ook niet, maar in die toekomstige tijd komen deze dingen veel meer aan het licht. Waar wij vaak nog dingen wat verborgen kunnen houden, kan dat dan niet. Je bent of vóór of tegen God. Je bent óf uit Hem geboren (en dan zondig je dus niet) óf je bent niet uit Hem (en zondig je dus wel); vergelijk hoofdstuk 3:5 en 9. In vers 8 van dat hoofdstuk schrijft Johannes: “… wie de zonde doet, is uit de duivel …”. Het is de ernstige tijd die door de Here Jezus beschreven werd in de rede over de laatste dingen, waarin Hij sprak over valse christussen (Matt. 24:24). Een tijd van keuzes en een praktische geloofsopenbaring waarin duidelijk zal worden bij wie de gelovigen zullen horen: Christus of de antichrist.
Het ‘zwart-witte’ dat de brieven van Petrus en in meerdere mate die van Jakobus kenmerkt, proeven we ook hier duidelijk terug; dat wil zeggen: de wijze waarop dit geformuleerd wordt. Johannes wijst de gelovigen erop dat slechts het met de daad belijden van het geloof, telt (hfdst. 3:18); dan pas komt de liefde werkelijk tot uiting.
De eerste Johannesbrief is al met al een bemoedigende brief die de “kinderkens” en “geliefden” ertoe aanspoort te getuigen vóór de waarheid, een onberispelijke wandel te hebben en Gods onvoorwaardelijke liefde te tonen, als bewijzen van het waarachtige geloof. Geen woorden, maar daden!
Kernteksten
“En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet (…) wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven” (hfdst. 5:11, 12 en 20).